top of page

Maarten Bertheux

In de moderne kunst is Edward Munch de schilder die, net als August Strindberg in zijn toneelwerk, de toeschouwer betrekt in alle existentiële hoedanigheden van zijn personages. Munch was in veel opzichten een voorloper die zich geleidelijk onttrok aan de mystificaties van het symbolisme van de negentiende eeuw en niet schuwde om de mens in al zijn kaalheid en vertwijfeling neer te zetten. Na de Tweede Wereldoorlog werd Francis Bacon een van de belangrijkste kunstenaars die de eenzaamheid en de angst van het menselijk bestaan in hallucinerende voorstellingen tot uitdrukking brengt.

Hij maakt gebruik van foto’s en reproducties van schilderijen en hanteert een dynamische en spontane schilderstijl. De meeste doeken hebben als achtergrond een dun geschilderde egale kleur op een ongegrond canvas. In de combinatie van een snelle, obsessieve en grove schilderstijl met een aquarel-achtige manier van werken ontstaat een gelaagdheid die vergelijkbaar is met de duistere lagen van de menselijke psyche. Hij ‘scant’ als het ware zijn figuren en hun eigenschappen worden versterkt door de misvormingen van hun gelaat en hun lichaam. Met deze subjectieve visie op zijn personages en zijn manier van schilderen neemt hij afstand van de objectiviteit van een foto. Dezelfde distantie heeft ook Marlene Dumas tegenover haar fotografische bronnen. Voor haar portretten en figuurcomposities is de foto misschien aanleiding, maar die wordt tijdens het schilderen weer losgelaten of zij combineert bepaalde foto’s om tot een nieuw figuur te komen. In veel gevallen gebruikt zij fotografisch material met een eigentijdse inhoud, zoals terrorisme, discriminatie en pornografie. In dergelijke gevallen wordt de toeschouwer gedwongen het herkenbare fotografische beeld van bijvoorbeeld een terrorist opnieuw te beoordelen: hoe objectief kijken we nog naar deze persoon? Kijken we naar een misdadiger of is een geblindoekte figuur een slachtoffer? Deze ambiguïteit ten opzichte van haar geportretteerden is een wezenlijk onderdeel in het werk van Dumas. Het doordringen in de psyche van een geportretteerde is ook de opgave die Kiki Lamers zich in haar schilderijen stelt. Evenals bij Dumas is er die frictie tussen het gefotografeerde beeld van een persoon en de geconstrueerde voorstelling. Er is altijd sprake van manipulatie, zoals bij Lamers het weglaten van allerlei details. Maar de opvallende nadruk op de ogen van de persoon, die in veel gevallen de kijker heel direct aankijken, brengt de toeschouwer in de ongemakkelijke positie van voyeur.    

Al deze voorbeelden van schilders hebben raakvlakken met het werk van Barbara de Vries. Haar werk bestaat overigens niet uit schilderijen, maar zijn digitale beeldmontages die worden afgedrukt op Japans papier. Het fotografisch material wordt met behulp van de computer gemonteerd, gedeformeerd en krijgen een gelaagd karakter. De zachte overgangen doen soms denken aan aquareleren en pastel, technieken die zij gebruikte voordat zij met deze digitale methode begon. Ook haar achtergrond als decorontwerper hebben een grote invloed op haar huidige werk.Dit is te zien in de theatrale en dramatische setting en in de manier waarop ze het licht gebruikt Soms is er een duidelijke begrenzing van de ruimte, maar even zo vaak is er onbestemde ruimte die kan variëren van een rokerige omgeving tot een ruimte waarin de figuren lijken te zweven. De figuren zijn opgebouwd uit het aan elkaar verbinden van verschillende ledematen en onderdelen die opnieuw tot een nieuwe figuratie leidt. Wanneer een figuur voorovergebogen tegen een muur staat wordt een gevoel van isolatie opgeroepen. Deze psychisch geladen sfeer van haar ‘acteurs’ is een essentieel element in haar werk Door het beperkt gebruik van kleur en de nadruk op zwart en wit en grijstonen ontstaat in veel voorstellingen een sombere toon. Maar wanneer zij voorstellingen met zwevende figuren maakt onstaaat een sfeer van vrijheid en euforie. Deze ambivalentie in stemmingen openbaart zich ook achter de facades van haar portretten: het kan varieëren van totale onschuld tot een hatelijke bozigheid. Het is alsof De Vries onder de huid van het personage kruipt en de vroeg gevormde eigenschappen van haar figuren analyseert. Zo is de Spaanse toreador niet allen een hoogmoedige held, maar ook een persoon waar onzekerheid en eenzaamheid in schuilgaat. Ook het werk …. waar twee in witte jurken geklede meisjes hun gekerfde  polsen tonen roept vele vragen op. De karaktereigenschappen en uiterlijke kenmerken zijn nooit helemaal expliciet, maar bieden de toeschouwer genoeg aanknopingspunten om een eigen invulling te geven. Ook de kleding en het het dekor dragen niet bij tot nieuwe aanknopingspunten: in veel gevallen lijken de figuren afgeleid van historisch materiaal en lijken zij zich te bevinden in een toneelachtige setting. Het is alsof De Vries suggereert dat het onbelangrijk is of we te maken hebben met een verhaal van Kafka of Becket: we worden in beide gevallen uitgedaagd ons in het karakter of de geest van de personage te verplaatsen. Ook De vries aarzelt niet om de meest existentiële en geladen thema’s aan de orde te stellen. Maar de voorstellingen blijven vooral suggestieve droombeelden die nooit pretenderen een uitsluitsel te geven. Als toeschouwer worden we gedwongen met onze eigen herinnering en referentiekader dergelijke beelden een betekenis of een plaats te geven.         

bottom of page